maandag 12 februari 2007

De witte Massaï (Sjaak)

Het boek met haar levensverhaal is een internationale bestseller geworden, welke vorig jaar is verfilmd. Toch zal dit geen motief zijn geweest voor Corinne Hofmann. Op haar laatste vakantiedag in Nairobi ontmoet ze een traditioneel geklede Massai-krijger. Ze kent hem amper, maar voelt zich vanaf het eerste moment sterk tot hem aangetrokken. Zo sterk dat ze op de luchthaven besluit niet met haar Zwitserse vriend terug te reizen. Ze blijft in Kenia en gaat op zoek naar de onbekende Massai, met wie ze later trouwt.
Nee het is geen verwarde vrouw. Ze is prima in staat haar eigen leven te leiden. Is ze gek geworden, dan? Een vlaag van verstandsverbijstering? Zo reageert haar omgeving. Zo reageert een samenleving die voorrang geeft aan rationeel gedrag. Alle stoplichten staan op rood. En toch doorrijden.
De Amerikaanse ethicus Harry Frankfurt (1929) haalt Luther aan in dit verband. ‘Hier sta ik, ik kan niet anders.’ Wilsnoodzakelijkheid noemt Frankfurt dit. Een handeling heeft betekenis, sterker nog: het is onlosmakelijk verbonden met het leven dat we willen leven. Met de persoon die ik wil zijn. Hierdoor tekent een persoon zich af tegenover zijn omgeving. Een omgeving die hem voor gek verklaart. Die zijn gedrag afdoet als een gril, een vakantieliefde. Als ketterij tegen het gezond verstand.
Frankfurt wijst erop dat hier de gangbare opvatting dat we handelen om domweg onze behoeftes te bevredigen niet opgaat. Soms doen we dingen die niet per definitie ‘leuk’ zijn – zoals kinderen opvoeden- maar waartoe we ons innerlijk gedwongen voelen. Hierdoor gaan we voorbij aan de wisselvalligheden van de kortstondige begeerte. Mooie woorden voor alle vaders die vroeger in de kroeg zaten, maar nu op zondagmiddag in het peuterbadje. Een persoon die ten diepste om iets geeft identificeert zichzelf met datgene waar hij om geeft, in de zin dat hij zichzelf verbindt met het lief en leed dat het object ervan ondergaat. Vreselijk vond ik dat. Als mijn ouders zeiden: wij zijn blij als jullie gelukkig zijn. Toch betrapte betrapte ik mezelf daarop, als jonge vader . Op dat gevoel uit die Bona-reclames, als je zoon zijn zwemdiploma haalt.
Dit maakt het leven tot meer dan een fotoboek met vlotte vakantiekiekjes. ‘De persoon-die-geeft’ ervaart zichzelf als iemand die leiding geeft aan zijn eigen geschiedenis. Als iemand met een toekomst om voor te leven.
Ongetrouwde stellen zijn het meest gelukkig, volgde uit een landelijk psychologisch onderzoek. Wie het meest kan doen waar hij zin in heeft, scoort het hoogst op de vragenlijst. Frankfurt stelt heel andere vragen. Hij vraagt naar wie we willen zijn. Natuurlijk denkt Corinne Hofmann af en toe: ben ik niet gek geworden? Maar diep van binnen weet ze, dat het haar innerlijk zou verscheuren als ze het niet zou doen. Een-puntig gericht zijn op een doel, voelt als een bevrijding. Als een stroom van onverdeelde aandacht, los van die zeurende, twijfelende stemmetjes.
Of het mogelijk is als een witte-Massai-vrouw te leven, blijkt aan het einde van de film. Dan weet je al dat dat niet meer belangrijk is. Alleen de poging telt.
Sorry agent. Ik wist dat het stoplicht op rood stond. Maar ik kon niet anders.

zondag 11 februari 2007

Twijfel (Carin)

Ik twijfel, nu ik wil schrijven over twijfel. Ik twijfel, omdat ik mij afvraag of ik iets zinnigs heb te zeggen over twijfel. De reden dat ik er toch over begin is omdat ik natuurlijk ergens over twijfel. En ik weet ook niet of ik precies weet waarover dan wel, eerder ben ik gefascineerd door het waarom van twijfel en hoe dat exact doorwerkt in het dagelijks bestaan. Twijfel is een zuur dat zich inbrandt en opvreet wat het tegenkomt, net zolang tot alle fundamenten lijken te zijn weggenomen. En dan?
Zeker en onbetwijfelbaar is mijn dagelijks bestaan en zijn de dingen om mij heen, waartoe ik mij verhoud, misschien omdat ze nuttig zijn, of omdat ik ze mooi vind en de moeite waard.
Ik twijfel dus niet aan het bestaan van een werkelijkheid buiten mij, waarvan de filosoof René Descartes zich afvroeg of die werkelijkheid, daadwerkelijk bestaat. Of die werkelijkheid niet een idee is, een constructie van de geest. Het enige dat zeker is, constateerde hij, is, ‘ik denk’ en daarmee fundeerde Descartes zijn bestaan. Een andere zekerheid vond Descartes in het bestaan van God, die hij beschouwde als grondvest van zijn wereldbeeld. Met God als grondvest, legitimeerde en fundeerde Descartes zijn wereldbeeld. Descartes twijfelde dus niet aan zichzelf, maar aan de eenheid van lichaam en geest. Tegelijkertijd verschafte hij zichzelf twee stevige fundamenten.
Ik daarentegen denk dat mijn lichaam en geest een eenheid vormen. Bovendien twijfel ik niet aan de buitenwereld maar heb ook geen God als ‘vaste grond onder mijne voeten’. Ik twijfel dus misschien wel aan mijzelf.
Waar haal ik antigif vandaan tegen dat doorwoekerende gif, die alles doorbijtende twijfel?
Hoe creëer ik, kortom, onbetwijfelbare zekerheden, waarop ik mijn bestaan grondvest?
En is het niet een beetje laat mij dit af te vragen?
Wat ik wel weet is, dat de fundamenten uit mijn jeugd naarmate het ouder worden zijn gesmolten of aan gruzelementen zijn geslagen. Wat ik ook weet is dat voor die fundamenten uit mijn jeugd, steeds nieuwe fundamenten in de plaats komen, die gedurende langere of kortere tijd, voldoen. En wat ik zeker weet is dat deze fundamenten smelten als ik me op onbekend terrein beweeg, gedwongen of gedreven door nieuwsgierigheid, verlangen of ongedurigheid.
Als ik dat allemaal zeker weet, betekent dat dan dat ik misschien toch een fundament heb? De zekerheid dat ik me steeds opnieuw zal begeven in onbekende situaties, en dat ook daar een fundament te bouwen is, boven op dat ijs, dat betrouwbaarder is dan het lijkt?