vrijdag 26 januari 2007

De woorden en dr.Oetker (Sjaak)

Zijn grootvader heeft het uitgevonden. Hij is er rijk mee geworden, na de oorlog. Het zelfrijzende bakmeel zorgde voor een zich nog steeds uitbreidend familiekapitaal van een slordige zes miljard euro. Rudolf August Utker (geb.1917)- bekend als dr. Oetker is vorige week overleden. Ook rijke mensen sterven nu eenmaal. Toen ik de naam las flitste er een diaprojector in mijn hoofd. De geur van vanille in de keuken. De kromme breinaald waarmee ik in mijn moeders cake prik. De kneedhaken aflikken. Het pak met koekjesmix of oliebollen. Het was betrouwbare kwaliteit. Er stond immers een echte doctor achter dit product. Een degelijke Duitse wetenschapper die na jarenlang experimenteren de juiste mix had ontdekt waarmee de baksels van mijn moeder kinderspel werden. Die man bestaat niet meer. Sterker nog: die man heeft nooit bestaan. Dr. Rudolf Oetker was mogelijk een doorsnee koekenbakker met verstand van geld. De naam Oetker is een icoon geworden. Er komt geen levende Oetker meer aan mijn diepvriespizza te pas. De naam is losgezongen van de pionierende apotheker die twee generaties voor Rudolf aan de basis stond van het succes. Dr. Oetker zal blijven bestaan als ‘brand’ als merknaam, zolang dit het juiste imago oplevert in een tijdperk waarin namen niet meer direct verwijzen naar objecten, maar ingebed zijn in een woordveld. Oetker-degelijk-pizza-snel-makkelijk-modern-tweeverdiener-vinexhuis-gelukvoortwee.
In ‘De woorden en de dingen’(1966) wijst de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) op de verschillende samenhangen waarbinnen woorden hun betekenis krijgen. Deze verschillen per tijdsperiode. Tot aan de vroege Renaissance bijvoorbeeld is de centrale kencategorie ‘de gelijkenis’. Woorden waren nauw verbonden met de wereld, veilig verankerd in Gods openbaring die het laatste woord had. Het woord ‘mens’ bijvoorbeeld gaf aan wat een mens in essentie was. Wat we nu denkconstructies noemen, abstracte begrippen zoals vrede, natuur of wereld, werden toen opgevat als verwijzingen naar een bestaande werkelijkheid. Het hiernamaals was net zo werkelijk als de buurman. En engelen bestonden net zo zeker als kerkgebouwen. Het idee van: ‘Eerst zien dan geloven’ ontwikkelde zich pas na Descartes en Bacon die de weg openden voor de wetenschap. In de moderne tijd vormt de zelfstandig denkende mens de oorsprong van de absolute waarheid. Ook hun uitgangspunt werd verlaten, volgens Foucault. In het post-modernisme komen de woorden tenslotte los te staan van de dingen. Er is geen absolute waarheid meer, en wie is er nu nog origineel? Niet alleen omdat alles ooit al eens is gezegd, maar omdat iedere gedachte is begonnen met het aanleren van de woorden van zijn tijd. Daarbij is geen beginpunt aan te geven. Geen ultieme bron van zingeving, maar slechts een imago; een suggestie.
Woorden verwijzen niet meer naar een laatste bestaansgrond. Ze zijn van God los. Ook de mens voldoet niet als authentieke zingever. Hoe kun je nog origineel zijn, als je denken wordt gevormd door de woorden van anderen? Alles verwijst naar elkaar en niets is meer aan te merken als vertrekpunt. Geen authentieke bron meer te vinden. En eigenlijk weten we dat wel.
PC-Hooft-tractors zijn absoluut ongeschikt voor de stadsjungle. De bumpers kunnen de botsing met een kangoeroe doorstaan, terwijl het enige waar wij voor stilstaan een zebra is. Maar dat gaat het niet om. Het gaat om de verwijzing naar een ongerepte ruimte. De associaties. De droom. ‘Voor niemand bang’ kopt de poster op het billboard.
Geen mens kijkt nog raar op als blijkt dat de mythe rond dr. Oetker is verzonnen. Een halve eeuw geleden bedacht door een talentvolle zakenman. Een marketingstrategie. Deel van een imago-campagne. Gebakken lucht. Bakpoedericoon. Wat een woord.