dinsdag 19 december 2006

Wonderdoener (Sjaak)

Ze stonden niet naast elkaar, maar een week na elkaar geprogrammeerd als onderdeel van een lezingencyclus ‘filosofie en religie’ georganiseerd door het Zeeuws genootschap der wetenschappen. Toch zouden ze een aardig duo vormen: Herman Philipse en Jan Bor. Een filosofisch clownsduo. Philipse, dominant, zelfvoldaan en wat hautain- typische eigenschappen van de witte circusclown, en Bor met zijn losse verteltrant en geïmproviseerde grappen als August. Zelfs het uiterlijk klopt: de rijzige gestalte en de diepliggende ogen van de professor, tegenover het kale schedeldak met links en rechts de wapperende manen van dr. Jan Bor.
‘Het botert niet zo tussen ons’, verklaarde Bor, doelend op de spreker van de week ervoor. Dat is te begrijpen. Tussen hun opvattingen ligt een denkwereld van verschil. God valt niet te begrijpen volgens Jan Bor. Hij laat zich niet vastleggen, niet vangen in begrippen. Hij is het mysterie. Niet de vraag naar het ‘hoe’, zoals de wetenschapper die stelt, die vraag is te beantwoorden, maar de vraag naar het ‘waarom’. Waarom de big-bang? Waarom lijden in het algemeen - en dat van mij in het bijzonder? Waarom ben ik hier? Ik, met deze naam en deze vorm. En vooral, de ene vraag die advaita-meester Ramana Maharishi voortdurend stelde aan zijn leerlingen: wie ben ik? Wie is die toeschouwer van mijn gedachten?
Voor Herman Philipse is godsdienst niet meer dan ‘een sociaal systeem (…) bedoeld om baten te krijgen die met de beschikbare technologie onbereikbaar zijn’. God als een super-ingenieur, een wonderdoener. Dat ‘doener’ typeert de Westerse manier van denken, die zich nu het domein van het Goddelijke toeëigent. Niet stilstaan en ‘verwijlen bij de dingen’, zoals de filosoof Heidegger dat aangaf, maar gebruiken, opeisen, innemen, de wil opleggen. Het leven is maakbaar en voor wat ons niet lukt, kloppen we aan bij de Allerhoogste. God is gereduceerd tot een loket, tot een aanbieder in de markt van welzijn en geluk, een producent in overtreffende trap.
Dat is niet de God waar Jan Bor over spreekt. Die God is geen doener, maar een wonder, zou je kunnen zeggen. Bor heeft jarenlang Zen-meditatie beoefend in een Japans klooster, om er uiteindelijk achter te komen dat er niets is. Niet ‘niets’ als een vruchteloze leegte, maar als een werkelijkheid ontdaan van alle etiketten. Openstaan voor het onbekende. Waarnemen, zonder begripsmatig denken. Zonder te denken: ‘dat is …. iets bekends.’
Zoiets is glad ijs voor een filosoof. Ook voor Bor een bijna onmogelijke spagaat. Want hoe kun je taal geven aan het onzegbare? In zijn boek ‘Op de grens van het denken’ (aanrader) komt hij met het begrip: ‘onmiddellijke ervaring’ op de proppen, om datgene aan te duiden waar eigenlijk geen woorden voor zijn.
Kinderen begrijpen dat het beste, misschien. Ze raken verveeld als de witte clown hen probeert te boeien met spitsvondigheden. En als ze lachen, lachen ze hem uit. Maar als de August opkomt raken ze geboeid. Krijgen ze spontaan de slappe lach. Niet om wat hij zegt, maar omdat hij als een groot kind, opgaat in het moment en worstelt met een onbegrijpelijke wereld. Zo heb je meer aan een clini-clown bij je bed, dan aan een professor. Wat dat betreft is die ‘domme August’ veel wijzer dan je denkt.

illustratie: clownsduo, acrylverf op doek, Ria van Meijeren, 2003

1 Comments:

At 7/08/2007, Anonymous Anoniem said...

Leuk om mijn werk op deze pagina aan te treffen, voor de volledigheid; al mijn werk is te bekijken op mijn website www.riavanmeijeren.nl

 

Een reactie posten

<< Home