vrijdag 13 april 2007

De A van Adam (SjAAk)

Ik kan me de gevoelens van een B best wel voorstellen. Het is niet leuk om een b-film, een b-locatie, een b-orkest of een b-weg te moeten zijn. B blijft altijd achter bij A. Dat is een gegeven. Zo zeker als een jongere broer nooit de oudste kan worden. Beetje flauw, misschien. Want ‘oudste’ ontleent zijn betekenis, als overtreffende trap, aan het gegeven dat er ook minder oude zijn. Oudste kan op zichzelf niet bestaan. Ik kan mezelf natuurlijk wel uitroepen tot oudste zoon, maar als ik enig kind ben (wat ik niet ben, ik was de jongste van het gezin) dan slaat dat nergens op.
Zo is het ook met A-merken. A is nu eenmaal de eerste letter van het alfabet. Misschien dat onze koningsdochters daarom zo heten. A staat voorop, maar dat kan ze alleen omdat er ook een B is. En omdat we dat zo met elkaar hebben afgesproken. Het is niet zo dat A vanwege zijn bijzondere eigenschappen aan de basis staat van ons alfabet.

Ferdinand de Saussure (1851-1913) was geen filosoof maar een taalwetenschapper. Zijn taal-theorie heeft echter geleid tot een geheel nieuwe tak van sport binnen de filosofie: het differentiedenken. Oftewel: het denken vanuit het verschil.
Wat is de betekenis van een klank, vroeg De Saussure zich af. Hij stelde dat de kleinste brokstukken van onze taal geen betekenis hebben van zichzelf. Ze krijgen pas betekenis doordat ze verschillen van andere klanken. Klinkt eenvoudig misschien. Maar het was een volstrekt andere kijk op taal. Voor die tijd richtte men zich vooral op de afstamming van een woord.

Verder dan een taaltheorie ging De Saussure niet. Als taalgeleerde bleef hij bij zijn leest. Zijn benadering van taal werd echter door – vrijwel uitsluitend Franse - filosofen toegepast als denkmethode. Niet langer stond bij hen de vraag centraal: wat is het wezen van iets, oftewel wat maakt een A tot een A. Filosoferen was niet langer een zoektocht naar een laatste essentie. Een kern. Een oerbron waartoe alles herleid kon worden. Immers: een A kan niet op zichzelf gekend worden. Hij kan dit alleen maar vanuit een verhouding tot een B.
Een filosofische vraag als: wat is een man, wordt niet langer beantwoord door een omschrijving van ‘het wezen van het mannelijke’. Man-zijn is een veranderend begrip. Het is niet iets wat in zichzelf verankerd is, onlosmakelijk verbonden met een eeuwige kern. Het denken vanuit het verschil is daarmee ook kritisch op vastgeroeste begrippen. Op de dogma’s van Christendom, Marx en Freud. Ieder ‘isme’ wordt onder de loep genomen.

Wie A zegt, moet ook B zeggen. En wie aan Adam denkt, schiet ogenblikkelijk de naam Eva te binnen. Identiteit, volgens de differentiefilosofen, is dus niet een oorspronkelijk gegeven. Het ontstaat pas door een verschil. Zo besefte Adam pas dat hij man was, toen hij Eva tegenkwam. Als de aarde verder leeg was gebleven, had hij nooit gedacht: ben ik eigenlijk wel een man? Het hele woord had niet bestaan. Net zo min als de lichtmetalen sportvelgen, de bijbehorende sportauto’s en de sportieve rijstijl.
Binnenkort start de KNVB met een competitie voor professioneel vrouwenvoetbal. Er wordt lacherig over gedaan bij de supporters van deze mannensport. Zou die neiging tot jezelf bombarderen tot superieur verschijnsel iets met de A te maken hebben? De A van Adam. En van hAAntje de voorste?