maandag 2 april 2007

Oneindig (Sjaak)


Als ik ’s avonds de tuinpoort afsluit, kijk ik graag naar de sterrenhemel. Ik weet er niet veel van. Hooguit herken ik het steelpannetje van de Grote Beer. Maar daar gaat het me niet om. Het gaat me niet om herkennen, indelen en vaststellen. Het gaat me om die grote leegte die ieder denken lijkt op te slokken. Ik probeer het me wel voor te stellen, maar verder dan iets enorm groots komt ik niet.
Volgens de Britse filosoof John Locke kunnen we zoiets als ‘oneindigheid’ niet rechtstreeks bevatten. Locke gaat ervan uit dat we alle kennis afleiden uit onze ervaring. Baby’s komen als een onbeschreven blad ter wereld en ontdekken al doende hoe de boel hier op aarde in elkaar steekt. Het begrip ‘oneindig’ leiden we af uit het tegenovergestelde. We zien dat een appel een eindige hoeveelheid ruimte inneemt. Zelfs als moeder het vermaalt tot een fruitig hapje. Later als we minder dromen en meer denken, kunnen we ons voorstellen dat er ook iets is wat geen grenzen kent. Louter door het tegendeel te bedenken.
On-eindig. Als kind had ik daar al moeite mee. Ik weet nog dat ik een ernstig gesprek voerde met mijn vriendenclubje uit klas zes. We liepen in het Nollebos en zwaaiden met stokken om ons heen. Er zat een schil om het heelal was hun conclusie. Een soort eierdop. Maar wat zat daar dan weer omheen? Ik wilde het weten. Nou, gewoon, ‘niets’, was het antwoord. De anderen gingen verder met het meppen op brandnetels en andere jongensdingen met stokken. Ik zette het van me af. Maar diezelfde nacht dacht ik: dat kan toch niet?
Griet Titulaar, een van de eerste televisiegeleerden, deed er maar luchtig over. Ja, het heelal is oneindig, beweerde hij na het journaal. Met een air van: nou dat weten we dan toch maar mooi. Niets om verder over na te denken. We leven aan de rand van een universum zonder grenzen. Wat onzin is natuurlijk, meneer Titulaar. Oneindigheid is naar alle kanten toe even ver. In een oneindig heelal ben je altijd in het midden. Een heelal dat trouwens allang niet meer bestaat. De sterren die we zien, zijn miljarden lichtjaren ver weg en ondertussen al uitgedoofd. Dus wat bestaat er nou eigenlijk nog wel?
Filosofen zoals John Locke zochten hun zekerheid in de zintuiglijke waarneming. Anderen zoals René Descartes maakten ideeën juist tot het vertrekpunt van hun denken. Voor Descartes ging het idee ‘oneindigheid’ zelfs vooraf aan het begrip eindigheid.
Ik schuif de grendel op de tuinpoort en loop terug naar ons huis. Als ik omhoog kijk is er opnieuw dat gevoel. Nee, ik noem het geen verwondering. Dat is te afstandelijk. Het is alsof ergens denken en bestaan samenkrommen. Niet meer beperkt door een uiterste grens, gaat denken zijn eigen bestaan vormen. Het wordt een schepping. Waarvan wij altijd het middelpunt zijn. Maar dan zijn we tweehonderd jaar verder bij Friedrich Nietzsche. Hij betoogde dat filosofen geen geheimen ontrafelen, maar een universum scheppen.